2020/2021
Poëzie: Maaike de Wolf
Essayistiek: Lodewijk Verduin
Proza: Lotte Dondorp
Hollands Maandbladbeurs;
categorie poëzie
Maaike de Wolf
Hollands Maandbladbeurs;
categorie essayistiek
Lodewijk Verduin
Hollands Maandbladbeurs;
categorie proza
Lotte Dondorp
De winnaars van de Hollands Maandblad Beurzen worden jaarlijks op voordracht van de redactieraad van Hollands Maandblad, na consultatie van de redacteur, aangewezen door het bestuur van de Stichting Hollands Maandblad. De Hollands Maandblad Beurzen zijn tussen 2003 en 2009 mogelijk gemaakt door het Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds en worden vanaf 2009 mogelijk gemaakt door de Stichting Hollands Maandblad, daarbij tussen 2013 en 2017 gesteund door het R.O. van Gennep Fonds.
De Hollands Maandblad Beurzen worden uitgereikt aan jonge, eeuwig jonge dan wel debuterende auteurs die de afgelopen jaargang in Hollands Maandblad hebben gepubliceerd en de bijzondere aandacht van de redactieraad hebben getrokken met hun werk. De Hollands Maandblad Beurzen (€ 750,-) kunnen de categorieën poëzie, proza, essayistiek, alsook combinaties daarvan betreffen.
Het doel van de Hollands Maandblad Beurzen is om het schrijverschap van de laureaten te stimuleren, en om bij te dragen aan een duurzame literaire band tussen hen en Hollands Maandblad.
Op 11 november 2021 reikte Hollands Maandblad de beurzen uit tijdens een evenement van de Balie (link).
Maaike de Wolf (1978) – Pizza’s, meer nog dan bijvoorbeeld bastognekoeken met slagroom, zijn tegelijk een symbool van levenslust en tragiek, van onbekommerd genot en van niet goed weten wat te doen – en dan in godsnaam maar het eerste bestellen wat in je opkomt. In de gedichten die Maaike de Wolf het afgelopen jaar in Hollands Maandblad publiceerde, komen een paar pizza’s voor. Bastognekoeken met slagroom maar één keer, overigens, maar wel meteen als ontbijt. Ze zijn bijvoorbeeld belegd (de pizza’s, niet de bastognekoeken) met ‘lekkende artisjokharten’, ook nog eens uit blik.
Die combinatie van gretigheid en treurnis, van slagroom en afhaalpizza, rijst krachtig en overtuigend op uit de poëzie van deze dichter. Het is niet gemakkelijk, en het gaat zeker niet altijd van een leien dakje, maar hier wordt geleefd – met overgave en twijfel. Er worden vrienden gemaakt, sommige zijn misschien verzonnen, er worden nachten doorgehaald, en er wordt vooral heel goed gekeken. Deze gedichten toveren een gepijnigde glimlach op het gezicht van de lezer, en dat is een niet geringe prestatie. Een citaat, met trouwens nog enkele voedingsmiddelen erin, uit het gedicht in meerdere delen ‘In stukken verder’:
Ik waarschuw dat ik ook geen lever en olijven eet
verbeter op aanraden mijn vocabulaire
mijn jammerlijk gewicht
persoonlijke hygiëne, ik beloof
voortaan wattenstaafjes te gebruiken
en hier, ik treed even buiten het gedicht om de toehoorder duidelijk te maken wat de lezer in één oogopslag ziet: een prachtig enjambement volgt)
op de juiste manier
Die toezegging over de wattenstaafjes (die doet denken aan eerdergenoemde afhaalpizza’s, want al net zo lebensbejahung en ontoereikend) is natuurlijk een belofte, die zoals elke belofte, vooral belooft te worden verbroken.
Van zulke treffende regels en vanaf het begin al ijdele hoop staan de gedichten van Maaike de Wolf bol. Ze zijn herkenbaar (op de manier waarop het gezicht dat eenieder elke ochtend in de badkamerspiegel aantreft herkenbaar is: niet helemaal de bedoeling, maar kennelijk wel waar), maar nooit voor de hand liggend. Iedereen kan ze navoelen, en dat navoelen is prettig en pijnlijk tegelijk.
Hier wordt schitterend tekortgeschoten. ‘Een net niet in je buik passende waarheid’, noemt de dichter dat zelf veel treffender – een goede dichter heeft altijd minder woorden nodig. Een al net zo raak voorbeeld daarvan is het slot van het gedicht ‘Wat je hebt’, dat ieders lot (en ieders ochtendlijke badkamergezicht) kernachtig samenvat: ‘Wat je hebt botst bijna fronsend tegen je op.’
Deze poëzie, deze dichter, belooft ons kortom nog talloze oningeloste beloften in evenzoveel onvergetelijke regels – en dat is nu eens een belofte die naar mijn stellige overtuiging niet verbroken gaat worden.
Lodewijk Verduin (1994) – Het is geen makkelijke tijd om essayist te zijn, zoals het goedbeschouwd nooit een makkelijke tijd is om essayist te zijn. De jaren twintig van de 21ste eeuw vormen daarop geen uitzondering. In verschillende periodes van de geschiedenis zien essayisten zich voor verschillende problemen gesteld. Dit heeft niet alleen te maken met de eigen blik, waarmee een schrijver de wereld beschouwt, maar ook met wat lezers graag willen lezen. Je kunt nog zo gedreven zijn als essayist om je gedachten elegant en treffend te formuleren, als de lezer ze links laat liggen, is het allemaal vergeefs.
Eeuwenlang kon je als essayist niet serieus meedoen zonder gedegen kennis van klassieke talen en de bijbel om op gezette momenten toepasselijke citaten te kunnen verwerken in de tekst. Die eis is komen te vervallen – er is allang geen inburgeringsexamen in de humaniora meer nodig om een essay te schrijven, en al helemaal niet om er een te willen of kunnen lezen. Op dit moment gelden voor een essayist andere prioriteiten en moeten er andere keuzes worden gemaakt. Persoonlijk of niet-persoonlijk is een van de grondvragen. Oftewel: doet de wasmand mee of niet? In directe samenhang met de vraag of de schrijver vanuit zijn of haar persoonlijk leven en ervaring wil schrijven of zichzelf juist buiten beschouwing wil laten doemt de definitiekwestie van het essay zelf op. Wat ís eigenlijk een essay? Als het aan kranten- en tijdschriftredacties ligt, dan noemen zij elk tekst die iets meer woorden telt dan een column een essay, en bij voorkeur moet dat essay van maar liefst 900 woorden een beetje persoonlijk zijn, want dat lezen de mensen graag.
De hedendaagse populariteit van de 16de-eeuwse Montaigne, die vanzelfsprekend zeer goed thuis was in Grieks en Latijn, is zonder meer terug te voeren op de aandacht die hij besteedde aan zijn persoonlijke beslommeringen. Waar hij in zijn eigen tijd weinig navolging kreeg, staat de essayistiek vanaf eind 20ste eeuw bol van de Montaigne-adepten die allemaal uitgaan van het hoogstpersoonlijke.
Kom ik nu toe aan de laureaat van vanavond voor de categorie essayistiek. De laureaat is jong van jaren. Hij werd geboren in 1994 en studeerde Amerikaanse literatuur en Neerlandistiek aan de universiteit van Amsterdam. Hij begon zijn schrijvende bestaan met recensies en beschouwingen voor internetmagazines De Reactor en De Fusie. Sindsdien schrijft hij literaire kritieken en essays voor De Groene, de Amsterdamse Boekengids, Tirade en natuurlijk Hollands Maandblad. Een van die essays in HM van maart 2020 ‘Gespleten vitalisme. Over Cliënt E. Busken en het oeuvre van Jeroen Brouwers’ werkte hij uit tot een boek, getiteld ‘Eenzaamheid in eindeloos verval’ dat een paar weken geleden, in september, is verschenen.
De laureaat mag dan, zeker voor een essayist, jong van jaren zijn, in geestelijk opzicht is hij verre van onrijp. Op onnadrukkelijke wijze legt hij een grote belezenheid aan de dag. Moeiteloos trekt hij parallellen tussen enerzijds de stream of consciousness romans van Virginia Woolf en James Joyce en Jeroen Brouwers en knipoogt ook nog even naar Prousts madeleine-koekje: Cliënt Busken bevindt zich tot zijn chagrijn in Huize Madeleine, waar hem niets anders rest dan gedwongen reminisceren en roken tot de bodem van zijn tabaksvoorraad in zicht komt en zelfs dat laatste genoegen hem wordt ontzegd.
In zijn tweede essay in de jaargang 2020 verdiept de laureaat zich in leven en werk van schrijver/ kunstenaar Miek Zwamborn. In zijn essay spiegelt hij op een aanstekelijke manier haar werkwijze. Hij gaat even tastend en onderzoekend te werk als Zwamborn zelf en komt al doende tot een voorzichtig oordeel: (ik citeer) ‘Zwamborns boeken zetten aan tot bewuster en intenser kijken en leven, wat misschien het hoogst haalbare is wat literatuur kan bewerkstelligen.’ Het essay is helder geschreven en verdiepend. De lezer komt iets te weten waar die niet eerder van had gehoord.
En hoe zit het met de persoonlijke noot? Daar doet laureaat niet aan. In een eerdere beschouwing van zijn hand, getiteld ‘Een verdediging van het kleine leven’ in De Amsterdamse Boekengids neemt hij afstand van de modieuze vraag naar heftige bekentenissen en excessief hedonisme in literaire egodocumenten. Volgens hem nodigt een te veel aan persoonlijke onthullingen uit tot voyeurisme onder lezers. Voor de laureaat geen scabreuze anekdotes van Paul Léautaud, liever de ingetogen wanhoop van A. Alberts.
In dit essay kiest de laureaat duidelijk stelling: liever de inhoud dan de vorm, liever het werk dan de persoon, liever de wereld dan zichzelf. Hierin betoont hij zich de literaire zoon van criticus Carel Peeters. Deze vorm van literaire kritiek is niet in de mode, maar Hollands Maandblad trekt zich traditioneel weinig aan van mode, en de jury koos dan ook met volle overtuiging voor een essayist die de beginselen van het klassieke essay op voorbeeldige wijze is toegedaan. Vrees niet: hij doet het zonder Grieks en Latijn, maar wel met de kracht van de verbeelding.
Daarom nodig ik met veel plezier Lodewijk Verduin uit om naar voren te komen en de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs in de categorie essay voor het jaar 2021, althans de daarbij behorende oorkonde en felicitaties, in ontvangst te nemen.
Lotte Dondorp (1987) – Aan mij de ongenaakbare eer om het juryrapport van Gerard van Emmerik voor te lezen, die helaas verstek moest laten gaan, omdat hij als Legionnaire Tweede Klasse-non-actief – ieder jaar de croque-monsieurs bakt voor de aspiranten tijdens de kennismakingsdag van het Vreemdelingenlegioen in Aubagne.
Vorig jaar toonde een obscure tv-zender een documentaire over een filmster uit de jaren vijftig, die ondanks haar bekendheid een mysterie bleef. Je zag haar wandelen over een boulevard, geroutineerd lachen, foto’s signeren, en telkens zei de commentaarstem: ‘Maar wie was deze vrouw nu eigenlijk?’
Diezelfde gedachte bekroop mij toen ik jou las. Lotte. Lotte Dondorp, wie ben je?
Goed, ik ken je verhalen. Avondwake, daarmee begon het in nummer 856 van Hollands Maandblad. Je eerste zin: ‘Boven lag de dode in zijn bed.’
Zo’n opening, dan lees je verder. Een verhaal over vriendschap, afscheid volgde.
Of je volgende bijdrage, in het dubbelnummer 861-62. Lichtspel. Twee pagina’s maar – je bent bescheiden – maar wat voor pagina’s, zintuiglijk zijn ze, aangrijpend, en, wat een verademing tussen alle essays en iets te experimentele poëzie: ze zijn spannend! ‘We vlogen ongeveer boven Praag toen Jonathan zei dat hij moest plassen’, zo begin je. Dat plassen is natuurlijk fijn, net als dat vliegen, Praag en Jonathan, maar overtuigend wordt het vooral door dat ‘ongeveer’.
Twee nummer later, in de herfst van 2019 volgde Kutzomer. Weer over vriendschap. En dood. En weer een verhaal dat erom vraagt ademloos te worden gelezen. Met als huiveringwekkend slot:
Hij wankelde. En toen hij midden in de lucht was, vrij van alles, liet hij de vlag los. Het doek draalde op de wind van de val, maar de stok trok het geheel onverbiddelijk naar beneden, de Moezel in, waar het door de stroom werd meegetrokken, achter een vastzittende tak haakte en op bleef bollen in de kleuren van zomers die veel langer duurden dan zou moeten.
Lotte Dondorp? Wie is Lotte Dondorp nu eigenlijk?
En waarom zou een lezer dat willen weten? Omdat lezen net als schrijven een vorm van intimiteit is, of in elk geval kan worden. Dondorp lezen zorgt dat je kortstondig of misschien wel voorgoed anders kijkt naar een roodborstje of smeltend ijs of een auto die staat te wachten op een eenzame parkeerplaats bij een station. Nou, dan wil je wel even weten wie daar verantwoordelijk voor is. Wie verantwoordelijk is voor het verhaal Blauw, in het juninummer van 2020. Een verhaal over een nieuw begin, dat opent met:
‘Nu woonde ze in een huis dat ze als kind had kunnen tekenen: een vierkant in een lange rij van vierkanten met driehoekjes erop.’ Een zachte, intieme tekst is het, suggestief, over pijn, verlies, met de fantastische zin: ‘… het maakte haar niet uit dat hier vlak om de hoek de erker van zijn bovenverdieping boven de stoep uittorende als een wachtpost van waaruit ze met één schot neergeschoten zou kunnen worden…’
Amper vier pagina’s. Met een jonge vrouw, een roodborstje, Joni Mitchells treurige Blue. En een winter die eindigt, een lente die eraan komt. De redactieraad was danig onder de indruk van dit gevoelige, niet-sentimentele verhaal, dat iedereen even stopte met bonuswijndrinken en pinda’s graaien: Lotte, Lotte Dondorp, die moest die prijs krijgen.
Deze lezer heeft stiekem je LinkedIn-profiel bekeken. Je studeerde filosofie, je bent een senior beleidsadviseur bij kennisnet – hoe kan dat trouwens, senior, je bent tientallen jaren jonger dan de gemiddelde aanwezige hier – en je houdt je bezig met de ethiek van digitalisering. Over ethiek en digitalisering gesproken: je werd door me benaderd met een kleine leugen. In mijn connectiebede beweerde ik je verhalen met plezier te hebben gelezen.
Onzin. Gelogen. Het was met veel meer dan met plezier.
In elk geval is Lotte Dondorp naast al dat andere ook de winnaar van de Hollands Maandblad Beurs, Proza, 2021.